MBTZ Logo

Onderzoek bedrijfsgebouwen van baksteen en gewapend beton

Met Stoom Nr. 28 - Januari 1998

Rond het midden van de 19e eeuw was het voor de Zaanse fabrikanten lang nog geen uitgemaakte zaak dat windmolens hadden afgedaan. Vanaf 1837 had de papierfabrikant van Gelder Schoute & Comp vergeefs met stoomkracht geëxperimenteerd. De stoompapierfabriek 'de Eendracht' was in feite een tussenvorm waarbij de papiermachine werd aangedreven door stoomkracht, maar de maalbakken door windkracht. Deze mengvorm bleek goed te voldoen.
Ook bij de bouw van de stoomoliemolen 'de Liefde' is nog sprake van een mengvorm. Een stenen pand tussen twee houten schuren. Toch is er bij de Liefde sprake van de eerste Zaanse stenen fabriek, want voor de stoommachine en de werktuigen werd een apart gebouw gemaakt. Bij 'het Fortuin', 'de Eendracht' en 'de Grauwe Hengst' stonden de stoommachine en de werktuigen nog in de molen en alleen de ketel stond buiten in een apart gebouwtje.

  Stoomoliefabriek De Liefde  
  De eerste Zaanse stenen fabriek. De stoomoliefabriek 'De Liefde'. Goed is te zien dat de fabriek tussen de twee houten molenschuren van de vroegere windoliemolen is gebouwd.
Foto: Gemeente Archief Zaanstad
 

Wind of stoom: een prijsvraag

Dat er nog steeds voorstanders van windkracht waren, blijkt uit de prijsvraag die op 20 februari 1850 door het departement Wormerveer der Maatschappij voor Nijverheid werd uitgeschreven. Zij loofde een gouden medaille uit voor een goede tekening op schaal van een moddermolen op windkracht.

“Het moge oppervlakkig vreemd klinken, dat in eenen tijd, waarin de stoomkracht in zoo vele opzichten toegepast wordt, en ook de aanwending daarvan, als een verbetering der moddermolen moet worden beschouwd, het denkbeeld geopperd kan worden, voor deze door windkracht te vervangen, echter, ieder die eeniger mate met beide beweegkrachten bekend is, weet ook, hoe oneindig beter koop de laatste dan de eerste is.” 1

Het departement Wormerveer telde 21 leden. Secretaris was P. Smidt van Gelder. Een van de leden was A. Prins.

De eerste stoomfabrieken

Het gebruik van stoomkracht was vijf jaar eerder al krachtig ter hand genomen door de drie gelijknamige neven Pieter Smidt van Gelder die in 1845 de papiermolen 'de Eendracht' in Wormer hadden gekocht om er met stoomkracht papier te gaan maken.
Op 25 september 1845 stuurde de griffier van Gedeputeerde Staten der Provincie Noord-Holland aan Van Gelder Zonen te Wormer een 'Extract uit het Register der Deliberatien van de Gedeputeerde Staten' waarbij toestemming werd gegeven bij papierfabriek 'de Eendracht' twee stoommachines te plaatsen. 2

Anderen volgden, zoals Adrianus Prins, die in de vergadering van 21 februari 1851 verkozen werd tot vice-president van het departement Wormerveer van de maatschappij ter bevordering van de Nijverheid. 3

Op 10 februari 1852 schreef hij een brief aan de 'Weledelachtbare Heer Burgemeester der gemeente Wormer'. Het is een toelichting op een verzoek voor een vergunning tot het oprichten van een stoomoliefabriek:

“De nieuw te zetten fabriek moet op de plaatst komen, waar thans de windmolen staat, de schuren zullen evenwel in hunnen tegenwoordige toestand blijven, doch het gebouw voor de stoommachine en daaraan verbonden oliefabriek geheel nieuw van steen worden opgetrokken ter breedte van ca 12 Ned.Ellen en zoo wij daartoe het regt hebben kunnen verkrijgen met het front 3 Ned.Ellen voor de schuren uitspringen”. 4

Het gemeentebestuur van Wormer ging voortvarend te werk en vroeg alle belanghebbenden om advies. Op 27 februari schreven zij een proces verbaal de commodo et incommodo.

“En het is op deze ingewonnen informatie dat Burgermeester en wethouders van oordeel zijn dat - onder gehoudenheid der adressanten van zich naar laatstgenoemd advies van 't Polderbestuur, stipt te gedragen en alzo slechts voorwaardelijk, volgens art. 1 en 8 van Z.M. aangehaald besluit, - aan de Firma Prins Gebroeders de door haar verlangende concessie, door Heren Gedeputeerde Staten zou kunnen worden verleend”. 5

Het polderbestuur had omstandig uitgelegd dat het dijkonderhoud vereist dat de fabriek niet op, maar achter de dijk kwam en dat de ketel zo ver mogelijk van de dijk moest worden geplaatst.

Daarna, en in het bijzonder in de jaren zeventig van de vorige eeuw, zouden er nog veel stenen fabrieken langs de Zaan worden gebouwd. Aanvankelijk met stoom als drijfkracht later met gas- en oliemotoren en nog later met elektriciteit als drijfkracht.

Nieuwe vormen van constructie

De introductie van stenen bedrijfsgebouwen in de Zaanstreek leidde er toe dat traditionele houtconstructies moesten worden verlaten. In ketelhuizen was een ongebruikelijk hoge vloerbelasting vereist. Dit leidde tot de toepassing van stenen tongewelven, geslagen tussen omtrekmuren en aangeraseerd met stampbeton.
Tot ongeveer 1900 werden in fabrieken en pakhuizen houten vloeren toegepast. De vloeren werden ondersteund door houten balklagen. Die rustten op hun beurt weer op houten onderslagen, die in de lengterichting werden ondersteund door zware houten stijlen. Deze stijlen waren van Europees grenenhout, dat op den duur te zwak bleek om de toenemende belasting op de vloeren te dragen.

Eerst werd Amerikaans grenenhout gebruikt dat een iets hogere drukbelasting kon hebben maar daarna werden gietijzeren kolommen gebruikt die een veel hogere belasting konden verdragen.
De volgende stap was de vervanging van houten onderslagen door stalen I-balken. Tot het midden van de twintigste eeuw bleef dit de gebruikelijke constructie van de kleinere Zaanse bedrijven.

Invloeden op de constructie van fabrieken

Na 1900 kwam gewapend beton op als constructiemateriaal. Voordien was beton gebruikt als stampmateriaal en als brandvertragende constructie om stalen balken. De eerste betonconstructies werden toegepast in ronde silo’s. In verschillende Zaanse bedrijfsgebouwen is de evolutie van de betonbouw goed te volgen. Martinus Johannes Stam uit Wormerveer is een belangrijke ontwerper van betonconstructies.

Een bijzonderheid in Zaanse betonnen fabrieken was de balkloze vloer. Dat maakte dat er hoger kon worden gestapeld en horizontale leidingen konden tegen de plafonds worden aangebracht. Paddestoelvloeren waren een interessante vorm van balkloze betonnen vloeren.

Ook het gebruik van andere werktuigen dan in molens leidde tot een andere vorm van fabrieksgebouwen. In de oliefabrieken kwamen hydraulische persen, in de papierfabrieken langzeefpapiermachines en in de verschillende bedrijven kwamen longitudinaal en verticaal samenhangende productieprocessen. Het invoeren van stoomkracht leidde ook tot andere behoeften in de opslag van grondstoffen en eindproducten. Ook dit had invloed op de vormgeving van de fabrieken. Ook andere vormen van transport, zoals spoor- en wegverkeer vroegen om andere soorten bedrijfsgebouwen.

  Oliezaadpakhuis Herinnering  
  Oliezaadpakhuis 'Herinnering' en oliefabriek 'De Liefde' rond 1978.
Het linker gebouw bestaat uit betonnen kolommen opgevuld met baksteen. Het rechter gebouw heeft een traditionele baksteen constructie met een stalen of houten skelet.
Uit: J. Schipper 'memo bebouwing Zaanoever te Wormer' uit december 1978
 

De eerste Zaanse fabrieksarchitecten

De Zaankanters hadden aanvankelijk geen inbreng in de architectuur. Amsterdamse architecten hadden veel meer ervaring met bouwen in steen. Zij werkten echter samen met Zaanse aannemers/molenmakers. Deze leerden zo het bouwen in steen. De vaste band tussen fabrikant en aannemer/molenmaker bleef behouden en hieruit ontstonden de Zaanse aannemers/architecten zoals de firma G. en D. Eilmann, de firma L. en P. Molenaar, de firma Boerendans, de firma Gebr. Van Sante, de firma D. en J. Stam, de firma Kakes, Gebr. Gorter e.a.

De architectuur van bedrijfsgebouwen in de Zaanstreek volgde de architectuuropvattingen in Nederland. In het laatste kwart van de negentiende eeuw was dit historicisme, in het begin van de twintigste eeuw kwam het rationalistisch bouwen in zwang, daarna Art Deco, de Amsterdamse School en de Nieuwe Zakelijkheid. Al deze ontwikkelingen verdienen nadere bestudering.

Een inventarisatie

Reeds in 1988 werd door onze vereniging een zogenaamd 'werkplan voor een inventarisatie van monumenten van bedrijf en techniek in de Zaanstreek' opgesteld. Daarin werd een viertal categorieën onderscheiden, te weten:

  1. Houten schuren en pakhuizen
  2. Stenen pakhuizen en fabrieken
  3. Waterstaatkundige en waterbouwkundige werken
  4. Overige objecten

Ten aanzien van de categorie 'Houten schuren en pakhuizen' werd in 1992 een uitgebreide studie verricht. Er bleek dat van de 59 in 1988 nog aanwezige houten bedrijfsgebouwen, er reeds 28 afgebroken dan wel verbrand waren. Deze studie werd door M.B.T.Z. aangeboden aan het provinciaal Bestuur, met het verzoek de geïnventariseerde panden op hun monumentwaardigheid te doen beoordelen en zo mogelijk te plaatsen op de provinciale monumentenlijst. Als gevolg hiervan zijn de houten pakhuizen de Zeug, de Vrede, Asia, Zaandijk, Jagerslust en Gouda in deze lijst opgenomen.

Aansluitend hierop heeft onze vereniging de gemeente Zaanstad verzocht de overige panden, die niet door de Provincie waren geselecteerd, een gemeentelijke bescherming te verlenen. In opdracht van het gemeentebestuur is de gemeentelijke monumentencommissie inmiddels met een beoordeling van hun monumentwaardigheid begonnen. De procedure is echter nog niet afgerond.

In het bovengenoemde werkplan 1988 werden in de categorie 'Stenen pakhuizen en fabrieken' zestig objecten genoemd. Het jaren geleden door de gemeente Zaanstad geïnitieerde 'Zaanoeverproject' heeft echter tot gevolg gehad, dat in snel tempo 15 meestal grote fabriekscomplexen zijn afgebroken.

Het in 1991-1992 door de provincie uitgevoerde Monumenten Inventarisatie Project heeft ook een aanzet gegeven tot een beschrijving van Industriële Monumenten. Voor de Zaanstreek heeft dit in 1995 het rapport 'Industrielandschap aan de Zaan' opgeleverd. 6

In dit rapport komen de constructief-technische en architectonische aspecten echter nog niet aan bod. Het is daarom urgent een studie aan te vangen naar de bouw van stenen bedrijfsgebouwen, zoals deze zich in de periode 1850-1940 heeft ontwikkeld. Op basis van de inventarisatie, overeenkomstig die welke destijds voor de houten bedrijfsgebouwen is uitgevoerd, kan een vergelijkende studie worden verricht naar de ontwikkeling in de tijd van de constructie der gebouwen, in samenhang met de gebezigde bouwmaterialen: hout, staal en gewapend beton. Daarbij dient aandacht besteed te worden aan de bouw van silo’s van beton en aan de toepassing van balkloze vloeren, zoals zogenaamde paddestoelvloeren.

In de periode tussen 1850 en 1940 maakte de architectuur in Nederland een zeer belangrijke ontwikkeling door. Het bouwen volgens historische stijlen, zoals de Gotiek en de Renaissance, maakte plaats voor een meer rationele architectuur opgevolgd door de Nieuwe Zakelijkheid, die de functie van het gebouw als uitgangspunt nam.

Een studie als bovenstaande omschreven kan, samen met een zorgvuldige inventarisatie van de nog aanwezige bedrijfsgebouwen uit de periode 1850-1940, leiden tot een verantwoorde selectie en bescherming van de meest karakteristieke monumenten uit het industriële verleden van onze streek. M.B.T.Z. zal binnenkort deze studio laten uitvoeren.

  Rouen  
  Betonnen rijstpakhuis 'Rouen'
Uit: J. Schipper 'memo bebouwing Zaanoever te Wormer' uit december 1978
 

Noten:

1 Notulen departement Wormerveer der Maatschappij ter bevordering van de Nijverheid 1848-1871 (Archief Laan. Huize 't Singraven Denekamp)

2 Archief gemeente Wormer inv.nr. 773 Streekarchief Waterland

3 Notulen 1848-1871

4 Archief gemeente Wormer inv.nr. 773 Streekarchief Waterland

5 Archief Wormer inv.nr. 77

6 Van der Laan J.C. Van Sijl, L de Smet. 'Industrielandschap aan de Zaan'; PIE Rapportenreeks 22 - Zeist, 1995

Door: Jaap Schipper en Jur Kingma Valid HTML 4.01 Transitional