MBTZ Logo

Idealisme en plaatstaal

De oprichting van de Coöperatieve Scheepswerf Vooruit te Zaandam

Met Stoom – Nummer 38 - Februari 2001

Op 23 juni 1921 komt de heer G. Wurpel, penningmeester van de vereniging Gemeenschappelijk Grond Bezit (G.G.B.), naar Zaandam om het doel en streven van het G.G.B. uiteen te zetten en nog dezelfde avond richten twaalf metaalbewerkers een afdeling van het G.G.B. op, de Associatie van Metaalbewerkers Vooruit.

Het ideaal van Frederik van Eeden

In de 18e en vooral in de19e eeuw is voor velen de coöperatie, letterlijk samenwerking, een politiek ideaal; een groep mensen die ter verbetering van hun individuele economische positie, collectief gaat optreden. Vooral in Engeland, maar ook elders in Europa, kijkt men daarbij vooral terug naar de Middel Eeuwen. Er ontstaat in die tijd een geromantiseerd beeld van de middeleeuwse ambachtsgilden. Evenals deze gilden zouden de productiecoöperaties zonder ondernemers rechtstreeks kunnen produceren. In socialistische kringen zag men deze bedrijfsvorm vaak als de overgang van het kapitalisme naar het socialisme. In de late 19e eeuw blijft er maar weinig over van het geloof in deze vorm van produceren.

Toch blijven er idealisten bestaan: in 1898 sticht de schrijver en psychiater Frederik Willem van Eeden (1860 - 1932) op de hei in Bussum zijn woon- en werkgemeenschap, de kolonie Walden. Dit was echter meer dan een coöperatie; de leden wilden zich terugtrekken uit de bestaande maatschappij. Van Eedens ideaal was een beweging voor 'binnenlandse kolonisatie', waarmee hij de bestaande kapitalistische maatschappij van binnen wilde uithollen, om tot een nieuwe maatschappij te komen. Hij experimenteerde met allerlei vormen van samenwerking in de kolonie. Zijn alternatieve samenleving binnen de maatschappij viel echter in maart 1907 uiteen. Geldgebrek, maar vooral de conflicten en onderlinge rivaliteit tussen de kolonisten werkten de mislukking in de hand; Walden eindigde door een botsing tussen ideaal en werkelijkheid.

De Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit (1901 - 1958)

Enkele ideeën van Van Eeden hadden een iets langer leven. Hij zag niets in de klassenstrijd van de sociaal-democraten. De politieke en parlementaire actie beschouwde hij als secundair, maar: “de economische actie, het door ieder, persoonlijk daadwerkelijk veranderen van zijn bestaanswijze acht ik primair” schreef hij in 1898. De arbeiders moesten niet meer voor een baas gaan werken maar voor elkaar; zijn leuze was: WERKERS! WERKT VOOR ELKANDER! . Van Eeden zag in het particuliere grondeigendom de basis voor alle bestaande verschillen in rijkdom en macht. Op 13 februari 1901 vond in Amsterdam een vergadering plaats, waarop men besloot tot de oprichting van een vereniging waarvan het doel was: “de grond te brengen in gemeenschappelijk bezit en gebruik, waarbij door een rechtvaardige organisatie van de gemeenschap, die hem bewoont en bewerkt, de bestaande maatschappelijke bevoorrechting vermeden en de individuele vrijheid gewaarborgd wordt”.

Op 20 oktober 1901 werden de statuten van de 'Vereniging Gemeenschappelijk Grondbezit' goedgekeurd. Aanvankelijk was het doel het stichten van kolonies in navolging van Van Eeden, maar toen zijn kolonie en ook andere kolonies in Nederland mislukten, kwam de nadruk op de stichting van productieve associaties te liggen. Het G.G.B vond het meeste weerklank en steun bij de anarchistische beweging en de Vrije Socialisten, waarvan de aanhang vooral uit de werkers in de ambachtelijke bedrijven, de landbouw, de haven en het bouwvak kwam. De SDAP richtte zich meer op de arbeiders in de industrie. Deze propageerde wel de verbruikscoöperaties maar moest niets hebben van kolonies, productiecoöperaties of associaties.

In Nederland kwamen drie vormen van coöperatie voor: de verbruiks-, de ondernemers- en de productiecoöperatie. De verbruikscoöperatie is een vereniging van personen, die de tussenhandel wil uitschakelen door gezamenlijk in te kopen. De ondernemerscoöperatie is een vereniging van ondernemers, die door gezamenlijk inkoop en verkopen van hun producten efficiënter en voordeliger proberen te werken. De productiecoöperatie is een vereniging van personen, die gezamenlijk een bedrijf uitoefenen. Bij de SDAP wees men de productiecoöperatie af omdat de arbeider dan zelf baas werden. In anarchistische en in G.G.B. kring sprak men niet over een coöperatie maar over een associatie. Bij de associaties lag het accent niet op direct voordeel voor de leden, maar zag men de associatie als een middel om de kapitalistische verhoudingen aan te tasten. Ook zag men in navolging van Marx de associatie onder meer als leerschool voor de tijd na de revolutie, wanneer er alleen maar productieve associaties zouden bestaan. De winsten van de associaties zouden in principe niet aan de leden uitgekeerd worden, maar ze zouden dienen om de bedrijven uit te bouwen en voor steun aan de anarchistische en syndicalistische bewegingen.

In 1902 verscheen het blad van het G.G.B. 'De Pionier', eerst om de 14 dagen en in 1903 als weekblad. Van Eeden werd redacteur. Tijdens de spoorwegstaking van 1903 steeg het ledental bij het G.G.B. snel; veel stakers worden ontslagen en zij hoopten door het stichten van coöperaties of associaties uit hun misère te komen. Het grote probleem voor hen was echter om aan het beginkapitaal te komen. Aan alle verzoeken om hulp kon het G.G.B. niet voldoen; ze had zelf geen geld, want het G.G.B. was niets anders dan een losse federatie van afdelingen en productiegroepen en iedere groep was zelfstandig. Binnen enkele jaren brokkelde de vereniging weer even sterk af.

De GGB in de Zaanstreek

In de Zaanstreek werden de ideeën van Van Eeden met enthousiasme ontvangen. In de zomer van 1902 werden de afdelingen Wormerveer/Krommenie en Zaandam/Koog a/d Zaan opgericht. Ze noemden zich de Zaansche Arbeiders-Maatschappij, Vereniging voor Gemeenschappelijk Grondbezit. Beide afdelingen hadden een verbruikscoöperatie, met winkels in Krommenie, Wormerveer en in Zaandam. Zonder te willen koloniseren kon men door het oprichten van een afdeling toch met de ideeën van Van Eeden sympathiseren. Ook steunde men zo de kolonies, want voor de producten van de kolonies en associaties was een afzetmarkt nodig. Door het bijeenbrengen van kapitaal was het mogelijk associaties te steunen en nieuwe van de grond te doen komen. In februari 1903 werden o.a. P. Molenaar, de fabrikant van Molenaars Kindermeel en P. Boorsma, de molendeskundige, door het hoofdbestuur van het G.G.B. benoemd in de Centrale Inkoop Commissie, die ervoor moest zorgen dat de winkels gezamenlijk inkochten en niet afzonderlijk.

Vanaf 1907 tot 1912 werd de zwakke organisatiestructuur van het G.G.B door J.C.Ph.H. Methöfer sterk verbeterd. Vanaf 1921 tot zijn dood in 1933 was hij de adviseur en algemeen-administrateur van de groepen van het G.G.B. Hij probeerde het overdreven idealisme van de eerste periode af te zwakken; de bedrijven moesten middenin het maatschappelijk leven staan en zich niet daarvan af te keren.

De periode rond de Eerste Wereld Oorlog was een dieptepunt voor de vereniging; er waren nog maar 7 groepen aangesloten en de uitgave van de Pionier moest worden gestaakt. Maar na de oorlog bloeide het G.G.B. weer op. De arbeiders waren door de revoluties in Rusland en Duitsland strijdbaarder en radicaler geworden, ze wilden maatschappelijke vernieuwing. Ook zagen velen de oorlog als een gevolg van het kapitalisme. Het G.G.B kende tussen 1922 en 1925 zijn de laatste bloeiperiode. Er waren dan circa 40 groepen aangesloten, vooral bouw-, metaal-, land- en tuinbouw bedrijven, sigarenmakerijen, winkelbedrijven en drukkerijen.

De economische crisis van de jaren dertig, de verdergaande mechanisatie en de schaalvergroting van de bedrijven, waren voor de meestal kleine en weinig kapitaalkrachtige bedrijfjes van G.G.B. fataal. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hield het G.G.B zich, zoals zoveel verenigingen, op de achtergrond.

Na de oorlog bleef een klein aantal groepen over, maar na 1950 vergaderde men niet meer en in 1958 volgde ten slotte de liquidatie van de vereniging G.G.B. De productie coöperaties of associaties hebben in Nederland slechts een bescheiden rol gespeeld, maar een van de weinige wel succesvolle coöperaties was de Scheepswerf Vooruit in Zaandam, die tot het einde toe lid bleef van de vereniging G.G.B.

De Associatie van Metaalbewerkers Vooruit 1921 - 1926.

In 1921 werd de Associatie van Metaalbewerker Vooruit opgericht te Zaandam. Maandelijks kwamen de twaalf oprichters bijeen, ze betaalden per week een dubbeltje contributie voor het G.G.B. en elk lid moest een bedrag van twee honderd gulden storten voor het bedrijfskapitaal van de associatie; bij toetreding tien gulden en het restant in wekelijkse termijnen. Deze financiële eisen bleken een groot probleem te zijn, een paar leden haakten meteen af en er kwamen nauwelijks nieuwe leden bij.

De eerste jaren maakte men plannen voor een eigen werf, terwijl de meeste leden nog elders werkten. De associatie kocht een veldsmidse, een lasapparaat en huurde een stukje grond in Koog a/d Zaan. Hierop bouwden ze van gebruikte golfplaten een loods, zodat men kon werken als er werk zou komen. Ze bouwden twee roeibootjes en verhuurden die. Daarmee konden ze enige onkosten, b.v. advertentiekosten in het weekblad 'de 7000', betalen. Daarnaast deden ze wat kleine reparatieklusjes.

Er was samenwerking met andere gelijkgestemden in de Zaanstreek o.a. met de Vereniging van Fabrieksarbeiders van de Afdeling Koog a/d Zaan, die hen behulpzaam wilde zijn door hen f 500. renteloos te lenen, voor de aankoop van een terrein. Gezamenlijk wilde men een federatie oprichten van groepen en verenigingen die voorstander waren van de productieve associaties.

In februari 1924 vroegen ze aan Methöfer van het G.G.B. een lening om hun scheepshelling te kunnen voltooien. Ze bouwden die zelf van balken van gesloopte molens. Ze hadden toen in Koog a/d Zaan een werf met een helling aan de Sluissloot en een loods aan het Sluispad, waar nu de Munnikstraat is. Ze begonnen daar met reparatie en onderhoud van met name dekschuiten. In februari 1926 kregen ze hun eerste nieuwbouw opdrachten: een roeiboot voor de fa. Heyme Vis en een boerenpraam voor J. Koopman uit Westzaan. In juli 1926 mocht men een dekschuit voor de fa. Evenbly uit Koog a/d Zaan bouwen.

  Het eerste gebouwde motorschip voor de fa. Segaar  
  Het eerste gebouwde motorschip voor de fa. Segaar te Zaandam bij de werf in Koog aan de Zaan (± 1930). Op de achtergrond rechts het huidige molenmuseum.  

De Coöperatieve Vereniging Scheepswerf Vooruit U.A.

Op 26 september 1927 werd de Coöperatieve vereniging Scheepswerf Vooruit U.A. (d.i. uitgesloten aansprakelijkheid) opgericht. De leden waren de negen overgebleven leden van de metaalbewerkers associatie Vooruit: Gerrit Dane (Oostzaan), Gerrit Duin (Zaandam), Simon Willem Engel (Zaandam), Frederik v.d. Kommer (Zaandijk), de broers Willem en Pieter Nieuwenhuizen (Zaandam), Pieter Zwart (Zaandijk), de broers Jacob Zwart (Zaandam) en Nicolaas Zwart (Koog a/d Zaan). Het doel van de vereniging was het bouwen van schepen en alles wat daarmee in verband staat. Men hield nu ieder halfjaar de vergaderingen en niet meer maandelijks. Over het werk op de werf is in de notulen niets meer terug te vinden: ze hielden elke zaterdagmiddag een bespreking, maar notuleerden de besluiten daarvan niet meer.

De nieuwbouw bestond de eerste jaren voornamelijk uit dekschuiten. Dekschuiten werden vooral in de Amsterdamse en Zaandamse haven gebruikt. Vooral in de houthaven was men in staat door het gebruik van dekschuiten het geloste hout onmiddellijk te sorteren. Het draagvermogen van een dekschuit varieerde en was het goedkoopste en handigste vervoermiddel voor allerlei goederen. De werf bouwde in hun begin jaren dekschuiten met de Zaanse maat, 17 m. x 4,20 m. Deze afmetingen waren afgestemd op de vele sluizen naar de houthandels, die meestal gevestigd waren in het Westzijder- en Oostzijderveld.

Bij een bezoek in 1927 aan de fa. Wijtenkamp in Westzaan vroeg de boekhouder van Vooruit: “waarom laat u ons niet eens een dekschuit voor u bouwen”. De houthandelaar antwoordde, dat hij alleen belangstelling had als de werf waterdicht kon klinken. Men sprak af, dat de werf een dekschuit zou bouwen en als die niet waterdicht was, zou de koop niet door gaan. Enige tijd daarna leverden ze de nieuwe dekschuit af. De houthandelaar trok zijn ketelpak aan en kroop door de dekschuit om te zien of hij droog was. Dat bleek het geval te zijn, maar hij was nog niet overtuigd en wilde hem nog eens onderzoeken als de schuit beladen werd. Toen hij nog droog bleek te zijn, was hij zo enthousiast dat hij meteen nog drie dekschuiten van 45 ton bestelde. De werf heeft voor de fa Wijtenkamp, evenals voor andere Zaanse- en Amsterdamse bedrijven, zeer veel dekschuiten gebouwd. De werf heeft tot heden circa 190 dekschuiten gebouwd variërend van 20 en 280 ton draagvermogen.

In de beginjaren werden de dekschuiten meestal op huurkoopbasis verkocht. De boekhouder van de werf haalde elke week de aflossing van de huurkoop op. Een voordeel voor de werf hiervan was, dat men door het wekelijkse contact op de hoogte bleef, wat tot een nieuwe opdracht kon leiden voor nieuwbouw of reparatie. Het nadeel was de zeer grote post openstaande debiteuren. In 1930 bouwden ze voor de fa. W. Segaar uit Zaandam hun eerste motorschip.

Verhuizing en vergroting van de werf

Omstreeks 1934 ontstonden er problemen: de werf was te klein, de sloot te ondiep voor groter werk en het pneumatisch klinken, waartoe men was overgegaan, werd verboden. De r.k. kerk en een school, die in de buurt gebouwd waren, klaagden over de geluidsoverlast. Men vocht dit verbod tot de Hoge Raad aan, maar het verbod bleef gehandhaafd en men moest weer met de hand klinken. Ze zochten nu een groter terrein in Zaandam. In 1935 kocht men in Zaandam van de fa. Molenberg het huidige terrein aan de Zuiddijk en de Voorzaan. Men liet hier vier woonhuizen op bouwen en de leden bouwden zelf op het terrein een loods, een verfmagazijn en een sleephelling van 50 meter, een sleephelling van 35 meter en een wagenhelling. Door de gunstige ligging van de werf, men lag nu aan diep water, kon men nu ook vrachtschepen droogzetten en repareren.

Tot 1940 had de werf ruim voldoende reparatiewerkzaamheden en nieuwbouwopdrachten. in 1940 bouwde men o.a. voor Bruynzeel de drijvende motorbrandspuit, 'de Vuurvreter'.

In de periode 1940/45 repareerde men alleen schepen, maar was er geen nieuwbouw; men wilde niet voor de Duitsers werken. Ze voorzagen enkele schepen van een dubbele bodem, waarin clandestiene goederen en goederen voor de illegaliteit vervoerd konden worden. Tijdens de laatste oorlogsjaren viel de productie bijna geheel stil. Men maakte toen kachels, allesbranders, en carbidlampen, die voor voedsel werden geruild.

De eerste jaren na de oorlog herstelde de werf vooral allerlei schepen die oorlogsschade hadden opgelopen, bijvoorbeeld dekschuiten. Die hadden de Duitsers veel gebruikt om pontonbruggen over rivieren aan te leggen en tijdens hun terugtocht hadden ze deze vaak opgeblazen. Voor de firma Pieter Bon sloopte de werf de gehele tanker 'Olievos 4', die in de Betuwe in een gat van de opgeblazen dijk lag. Men bracht de onderdelen met een vrachtauto naar de werf in Zaandam. De platen knapte men op en hiermee herbouwde de werf de Olievos weer; er was toen een groot materiaaltekort.

In 1949, 1950 en 1951 kocht men de naburige terreinen en begon de groei van de werf tot de huidige omvang, met grotere hellingen, een scheepsbouwhal en met kranen en dokken.

De resten van de Olievos
De Olievos na de reparatie
De trieste resten van de Olievos op de vindplaats in de Betuwe en hetzelfde scheepje na reparatie bij "Vooruit".

In de jaren vijftig veranderde de nieuwbouw. ze bouwden niet meer alleen dekschuiten, maar ook motorschepen, sleepboten, spoorponten, casco's voor baggermolens, cutterzuigers en jachten. Vanaf 1960 bouwt men veel visserijschepen voor Nederlandse en buitenlandse opdrachtgevers, zowel compleet of als casco. Later werd ook het verlengen van vissersschepen van belang. Dat was vaak noodzakelijk door de andere eisen die de scheepvaart- inspectie stelde. Het grootste deel van de vissersvloot bleek niet geschikt te zijn voor het boomkorvissen waartoe men was overgegaan; met subsidie van de overheid moesten de meeste schepen verlengd worden.

Door de grote concurrentie van het Oostblok bij de nieuwbouw, ligt tegenwoordig de nadruk vooral op reparatie en onderhoud van schepen; ze verlengen, verkorten, verbreden of versmallen schepen. Gelukkig is er nog altijd nieuwbouw, anders zou de vakkennis, die in loop van al die jaren is opgedaan verloren gaan.

Coöperatieve scheepswerf Vooruit en de Vereniging GGB

Over hun ideële doel komt men weinig te weet, men praat wel over 'ons ideaal' maar wat dat is, wordt nooit duidelijk. Secretaris N. Zwart van de Vooruit had wel een zeer realistisch beeld van de groep hij beschreef in 1931:

“Onze groep geeft een duidelijk voorbeeld hoe er samengewerkt kan worden. Nu willen we in geen enkel opzicht beweren dat dit ons einddoel is.... Probeer een vergadering te beleggen om de ideeën van de G.G.B. te verkondigen dan zullen we ervaren dat het volk niet zover durft te denken. Als partijen of andere verenigingen op de grote trom slaan en roepen: halen waar is, wekken die direct belangstelling. Wij zijn het eens dat wij weinig betekenen, maar het ideaal is daarom niet minder mooi”.

Vanaf het eerste jaar maakte de werf winst, ook in de jaren dertig. Van de winst ging 55% in het reservefonds van de werf, 40% naar het pensioenfonds voor de leden en 5% naar het G.G.B. Bij de halfjaarlijkse vergaderingen van de groep was altijd iemand van het G.G.B. aanwezig; Methöfer tot 1933 en na zijn dood J. Zwart, een broer van het coöperatielid P. Zwart. J. Zwart was hoofdbestuurslid van het G.G.B. en hij werd ook de boekhouder van de werf.

De leden van de scheepswerf steunden andere groepen van het G.G.B met leningen. Zij kregen zelf in de jaren dertig ook leningen van groeperingen met een idealistische anarchistische grondslag, o.a. van de Libertaire Schoolvereniging. In het notulenboek van de werf tot en met 1 augustus 1940 is er nog altijd sprake van het G.G.B. en spreken ze over hun idealen; dan zijn er tijdens de oorlog geen notulen meer. In de notulen van na de oorlog zijn de onderwerpen die aan de orde komen alleen bedrijfsgericht, de idealen van vroeger zijn dan blijkbaar verwaterd.

De belangen van de deelnemers van de coöperatie werden altijd goed in het oog gehouden. men verschafte elkaar hypotheken voor een woning, ze hadden een eigen ziekenkas en een eigen pensioenfonds. Ook na 1945 gaven ze hypotheken aan de medewerkers of kocht men woningen, ook voor de niet-leden van de coöperatie. Van de oorspronkelijke leden van de coöperatie waren er toen nog zes over. G Dane overleed in 1933. S.W. Engel begon in 1930 een scheepsmotoren- en machineherstelplaats in de Oostzijde te Zaandam; hij en F.v.d Kommer traden in 1940 uit de coöperatie. Na de oorlog nam de scheepswerf, net zoals andere bedrijven, werknemers in dienst. De coöperatie nam slechts bij hoge uitzondering, alleen ter vervanging van uittredende leden, nieuwe leden aan en dat waren tot 1973 in alle gevallen familieleden van de oprichters. De huidige directie bestaat uit: mevrouw C. Beverloo en de neven E. en N. Zwart, twee kleinzoons van N. Zwart, een van de oprichters.

In 1973 wordt de werkmaatschappij Scheepswerf Vooruit b.v. opgericht, omdat die beter geschikt is voor de juridische- en fiscale eisen, die men aan een modern bedrijf stelt. De Coöperatie is bezitter van de terreinen, gebouwen en machines en bezit alle aandelen van de werkmaatschappij.

De oprichters begonnen uit idealisme maar ze wisten van hun coöperatie wel een succes te maken, door hard werken, hun pragmatische instelling en vooral door hun goede onderlinge samenwerking. Dit in tegenstelling tot veel andere productiecoöperaties en associaties, waar alleen vaag idealisme de voornaamste drijfveer was en waar iedereen zeggenschap had en er conflicten tussen de deelnemers ontstonden.

Mijn dank aan de directie van scheepswerf Vooruit, voor het ter beschikking te stellen van hun archief en aan de heren P. Nieuwenhuizen en N. Zwart, ex-directeuren van de scheepswerf voor hun mondelinge toelichting.

Hans Zwart.

  De nieuwe werf in Zaandam omstreeks 1936  
  De nieuwe werf in Zaandam omstreeks 1936 met rechts op de achtergrond de bij de werf behorende woningen.  

Literatuurlijst.

  Scheepswerf Vooruit  
  In 1934 moest de scheepswerf verhuizen omdat de omgeving bezwaar maakte tegen het vele lawaai van het pneumatisch klinken. In 2010 komt de bebouwing weer erg dichtbij. Op de achtergrond de nieuwbouw op het terrein van de voormalig scheepswerf 'Conrad'. Tussen de bebouwing en scheepswerf 'Vooruit' bevindt zich nog het bedrijf van Kenz-Figee, een specialist in offshore en havenkranen.