MBTZ Logo

Met Stoom - Nummer 15 - oktober 1993

SPOREN IN DE GROND (2):

de verontreinigde bodem

Door Ron Koomen

Ron Koomen (thans inwoner van Alkmaar, maar met een lange Zaanse /Assendelftse - achtergrond) werkt voor de gemeente Zaanstad op de afdeling Grondzaken. Sinds in 1987 de interim-wet op de bodemsanering in werking trad (waarbij voor gesubsidieerde woningbouw bodemonderzoek verplicht werd gesteld), houdt deze afdeling zich bezig met historisch onderzoek naar voormalige milieubelastende bedrijven en activiteiten. De Zaanse verfindustrie staat - zeker sinds de vondst van aan een verfmolen toegeschreven vervuiling in de bodem van het Tufton-terrein te Krommenie - beslist bekend als een dergelijke milieubelastende activiteit uit het verleden. Tegen die achtergrond is de conclusie van Ron Koomen des te opmerkelijker: 'Het valt reuze mee';, stelt hij.

Ik wil mij in dit artikel zoveel mogelijk beperken tot mijn eigen onderzoeken. Over het onderwerp 'verf' is in het verleden al veel gepubliceerd, en ook de artikelen in deze ANNO/Met Stoom geven veel achtergronden. Ik beperk mij daarom tot de activiteiten van onze afdeling Grondzaken en geef enige voorbeelden van zelf verricht onderzoek.

Vóór een onderzoeksbureau boringen verricht op een te onderzoeken locatie, geeft de gemeente op schrift aan waar op het terrein de mogelijk verdachte plekken zitten. De gemeente kan dit doen door bestudering van de verzamelde historische informatie. De kosten van bodemonderzoek zouden zonder dit voorwerk van de gemeente veel hoger uitvallen. Zonder onderzoek zouden er meer boringen moeten worden verricht; het zou dan immers niet bekend zijn waar zich de verdachte plekken bevonden. Aanvankelijk was het historische onderzoek nog echt pionierswerk. Zicht op de hoeveelheid tijd die het onderzoek vergt, hadden we nog niet. Maar al gauw kwamen we er achter dat we aan het onderzoek haast een volledige dagtaak hebben, althans als we het goed willen doen.

Milieubelasting valt mee

Van de door P. Boorma geïnventariseerde duizend Zaanse molens, waren er ongeveer vijftig verfmolen. Wat betreft de milieubelasting van deze molens kan ik kort zijn: deze valt namelijk reuze mee. Veel verfmolens maalden verfhout, een organisch materiaal dat in de loop der tijd op natuurlijke wijze werd afgebroken. Deze stelling wordt min of meer bevestigd door reeds uitgevoerde onderzoeken op plaatsen waar eens verfmolens stonden die deze houtsoorten verwerkten. Er waren echter ook verfmolens die met andere stoffen dan verfhout werkten. Twee daarvan noem ik met name: de molens die de stof cynaber (een kwikverbinding) achterlieten en de loodwitmolens. Molen 'Het Fortuin' te Krommenie was een molen die cynaber voortbracht. Deze molen stond nabij de Nauernase Vaart en werd omstreeks 1812 gesloopt. Het terrein kwam later in bezit bij Koninklijke Tufton bv. In onze tijd werd tijdens bodemonderzoek in de grond een gedeelte van een molensteen gevonden waarop cynaber voorkwam. Na onderzoek bleek het hele terrein vervuild. (Ik ben daar trouwens altijd wat sceptisch over gebleven. Dat één molen voor zoveel vervuiling kan zorgen lijkt mij te betwijfelen, mogelijk zijn er andere historische oorzaken. Tot een historisch onderzoek kwam het op het Tuftonterrein niet). Daarnaast waren de loodwitmolens wel degelijk belastend. Er werd daar gewerkt met een zogeheten 'zwaar metaal'. In het verleden was al bekend dat de werknemers van de loodwitmolens niet erg oud werden, waarschijnlijk om die reden werd er veel met gastarbeiders gewerkt (vooral Duitsers).

De cynaberverwerkende molens en de loodwitmolens buiten beschouwing gelaten, durf ik met een gerust hart de stelling te verdedigen dat de voormalige Zaanse verfmolens weinig milieubelastend waren.

Voorbeeld van een onderzoek

Tijdens een van mijn verblijven in het streekarchief van Purmerend (waar de archieven van de Polder Oostzaan worden bewaard, waaronder Oostzaandam eertijds ressorteerde) stuitte ik toevallig op een brief. Het polderbestuur schreef deze aan de nv Pieter Schoen & Zoon, het verfbedrijf aan de Oostzijde (later onderdeel van Sigma Coatings). Het polderbestuur had geconstateerd dat Pieter Schoen op een stuk land afval zo dicht bij een sloot bewaarde, dat het in het water terechtkwam. Er moesten maatregelen worden genomen, anders kon de verffabriek een bekeuring tegemoet zien. Nv Pieter Schoen antwoordde dat het stuk grond niet meer in haar bezit was. Het was geruime tijd geleden aan de gemeente Zaandam verkocht en bij het verfbedrijf niet meer als opslagterrein in gebruik. Het door het polderbestuur geconstateerde afval moest dan ook van iemand anders afkomstig zijn. Doordat het betreffende perceel in de brief met het kadastrale nummer was aangeduid, kon ik de plaats van dit stuk land vrijwel exact traceren; kadastrale nummers zijn namelijk uniek en worden maar één keer uitgegeven. Op de kadastrale plans uit de tijd van de briefwisseling tussen het polderbestuur en de verffabriek vond ik dit nummer en vervolgens nam ik de huidige gemeten ondergrond van het gebied er bij (kaarten waarop praktisch alles ingetekend staat, zoals bebouwing begroeiing enzovoort). Na enige trucs met de kopieermachine (vergroten en verkleinen van de kaarten tot gelijke schaal) kon ik de toenmalige stortlocatie op de huidige plattegrond aangeven. Deze bleek zich te bevinden in een sportcomplex in Zaandam-Oost. Aangezien Zaanstad elk jaar een aantal plaatsen voor een oriënterend bodemonderzoek kan opgeven bij de provincie (die dan de onderzoekskosten draagt), is deze locatie in 1991 aangemeld. Voor de bij de provincie aan te melden plaatsen geldt dat er op historische gronden duidelijke aanwijzingen zijn dat er bodemverontreiniging kan worden aangetroffen (zogenoemde potentiële vervuilde locaties).

Bodemrapport

In 1992 onderzocht een onderzoeksbureau de betreffende plaats in het sportcomplex. Tijdens het veldwerk werd bij de boringen al een duidelijke verfgeur waargenomen, een duidelijke aanwijzing voor verontreiniging. In het nadien verschenen bodemrapport werd vermeld dat de grond ter plaatse van de voormalige bedrijfsafvalopslagplaats op een diepte van één tot twee meter onder het maaiveld matig tot sterk verontreinigd is met zware metalen (vooral lood en zink), arseen en mogelijk met organische stoffen. Het gehalte aan cyanide is matig verhoogd en het slib in de direct ten zuiden van de voormalige opslag gelegen watergang is matig tot sterk vervuild, met in grote lijnen dezelfde stoffen. In het grondwater werd plaatselijk een sterk verhoogd gehalte aan vluchtige aromaten, naftaleen en koper gemeten.

Een nader onderzoek zal de precieze omvang van de verontreiniging moeten vaststellen, alsmede de wijze waarop de sanering het best kan plaatsvinden. Gegeven de aangetroffen verontreiniging zal het er op neerkomen dat de vervuilde grond wordt afgegraven en naar de stortplaats wordt vervoerd. Daarnaast zal er een grondwatersanering plaats moeten vinden. Het is moeilijk in te schatten hoe lang deze sanering moet gaan duren (dat kan variëren van drie maanden tot soms zelfs dertig jaar) en welke kosten dit met zich meebrengt. Zolang de exacte omvang van de vervuiling onbekend is, kan hier niets zinnigs over worden gezegd.

Vijftig bronnen

Voor mijn historische onderzoekingen kan ik (beurtelings) gebruik maken van zo’n vijftig archieven. Het kadaster is daarbij de kapstok, waaraan ik veel ophang. Zeker een kwart van mijn werktijd gaat op aan het onderzoek in de archieven, vooral in het gemeentearchief in Koog aan de Zaan, waar ik de ruimte krijg zo snel mogelijk aan benodigde gegevens te komen en waar ik in prettige sfeer met de verschillende archiefmedewerkers kan samenwerken. Daarbij gaat onze aandacht vooral uit naar de Hinderwetarchieven, de bouwvergunningarchieven, de semi-statische archieven, de polderarchieven en de archieven van gemeentewerken.
Als er tijd over is, probeer ik zoveel mogelijk de te onderzoeken locatie met eigen ogen te zien. Dikwijls is dit nuttig. Een slootdemping bijvoorbeeld (dikwijls met vervuilde materialen) laat meestal een reliëf in de bodem na, als gevolg van de verschillende zettingen in de grond. Ook kunnen omwonenden van een locatie vaak het nodige vertellen, dat voor het onderzoek van belang kan zijn. Van belang is tenslotte het bezit van veel kaartmateriaal en kennis van de plaatselijke historie.