De constructie van het gebouw

Meelfabriek De Vrede

De meelfabriek “De Vrede” heeft een gepleisterd inwendig betonskelet met één rij kolommen in de lengte-as. De kolommen staan ruim twee meter hart op hart en dragen elk een minder brede moerbalk waarvan de balkeinden rusten op muurkolommen. De moerbalken zijn bij de kolommen voorzien van schuine konsoles en dragen kinderbalken waarop de eveneens betonnen vloer rust.

In de tijd dat architect S.B. van Sante tekende en rekende aan “De Vrede” werd er in de Zaanstreek volop gebouwd aan vergelijkbare projecten. Overal werden houten pakhuizen vervangen door modernere en veel grotere stenen en betonnen gebouwen. Fabrieken werden uitgebreid en nieuwe stenen fabrieken vervingen steeds meer de houten molens. Ook van Sante moest een aantal keuzes maken.

Met de komst van gewapend beton, in Nederland rond 1880, werd het materiaal geleidelijk aan steeds meer voor constructies gebruikt. Vanaf 1900 gebeurde dat in toenemende mate in bruggen, fabrieken, hallen, silo?s, koeltorens en watertorens. Om de kwaliteit van betonconstructies te verhogen, werden in 1912 de eerste Gewapend beton voorschriften uitgegeven door het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs. De tweede Voorschriften, van 1918, stelden bijvoorbeeld eisen aan de betondekking. De latere Voorschriften beton werden uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut.

In het begin van de twintigste eeuw verschenen de eerste betonnen verdiepingsgebouwen in Nederland. In eerste instantie werd het materiaal gebruikt zoals men hout en ijzer gewend was toe te passen, namelijk in de vorm van een balkenconstructie. Pas in tweede instantie werden nieuwe, materiaalspecifieke constructies ontworpen, waarbij bijvoorbeeld in meer dan één richting werd overspannen, zoals bij de paddestoelvloer. De paddestoelvloer is in Nederland waarschijnlijk voor het eerst toegepast in 1914 en was aanvankelijk bedoeld voor zwaar belaste pakhuizen. Rond 1930 werd hij ook gebruikt voor fabrieken en warenhuizen, met als bekendste voorbeeld de Van Nelle-fabriek in Rotterdam. Toch kregen de meeste gebouwen tot 1940 een betonskelet met balkenvloeren, waarbij de balken bij aansluitingen een console in de vorm van een afschuining hadden.

In verband met het beperken van de constructiehoogte en optimaliseren van daglichttoetreding is er door architect Stam voor de Chocoladefabriek van Boon in 1919 in Wormerveer gekozen voor paddestoelvloer. De gortpellerij van de N.V. Stoomgortpellerij v/h J. Zwaardemaker Hzn. aan de oostzijde in Zaandam, gebouwd in 1913-1914 naar het ontwerp van de Rijswijkse architect B. Schelling heeft een betonskelet met een balkenrastervloer.

Met de balkloze paddestoelvloer kan de volledige bouwhoogte worden benut. Zeker in gebouwen, waarbij veel leidingen onder de vloer (tussen plafond en vloer) komen is een balkroostervloer heel vervelend, omdat de sparingen in de balken aangebracht moeten worden ten behoeve van de leidingen, tenzij die onder de balken doorlopen. In dat geval neemt de totale hoogte ook toe, hetgeen economisch niet handig is. Een ander vervelend aspect van leidingen door de balken is dat op het moment dat de ruwbouw ontworpen en/of gerealiseerd wordt, de installatie meestal nog niet bekend is. Dan is het lastig om de juiste sparingen te maken.
Verticale leidingen, dus met sparingen in de vloer, zijn weer heel vervelend voor een paddestoelvloer. Die leidingen gaan toch meestal bij de kolommen omhoog en sparingen door de paddestoel is constructief heel vervelend. Het is goed voor te stellen dat juist boven de kolom een concentratie van inwendige spanningen wordt veroorzaakt door de belastingen op de vloer die overgebracht moet worden naar die kolom.
Ook een belangrijk criterium is de kolomafstanden in de twee hoofdrichtingen. Een paddestoelvloer vraagt toch eigenlijk wel om twee min of meer gelijke kolomafstanden in de twee hoofdrichtingen. Met een balkroostervloer kan een grotere kolomafstanden worden overbrugd dan met een paddestoelvloer.
Dit soort beslissingen worden echter meestal genomen door een constructeur en meestal niet door een architect.

De meelfabriek “De Vrede” heeft een gepleisterd inwendig betonskelet met één rij kolommen in de lengte-as. De kolommen staan ruim twee meter hart op hart en dragen elk een minder brede moerbalk waarvan de balkeinden rusten op muurkolommen. De moerbalken zijn bij de kolommen voorzien van schuine konsoles en dragen kinderbalken waarop de eveneens betonnen vloer rust.
De buitengevels van de meelfabriek zijn opgetrokken in rode machinale baksteen waalformaat in kruisverband met platvolle voeg. De regelmatig in de gevels geplaatste vensters zijn uitgevoerd in ijzer en voorzien van een kleine roedenverdeling. Boven de vensters is staand metselwerk aangebracht.

Haaks op de achtergevel van de meelfabriek staat het geheel in gewapend beton gegoten silogebouw. Het silogebouw telt op de begane grond vier rijen van negen kolommen op onderling gelijke afstand. Rechtstreeks op de kolommen rusten zowel in de lengte- als de breedterichting liggers met dezelfde breedte als de kolommen. De vijftig door liggers omsloten plafondvakken bestaan elk uit een vierzijdige trechter behorend bij de silo erboven. In totaal telt het silogebouw vijftig graansilo's die zich over alle verdiepingen uitstrekken. De betonnen kolommen, wanden en plafond van de begane grond zijn ook hier afgewerkt met een pleisterlaag die de afdrukken van de bekisting aan het oog onttrekt.
Het silogebouw wordt boven de grond geleed door hoge spaarvelden die tot bovenin doorlopen en aan de bovenzijde getrapt zijn uitgevoerd. De west- en oostgevel tellen beide tien spaarvelden, de noordgevel heeft er zes. De zuidgevel is tegen de fabriek gezet.

  Meelfabriek De Vrede  
 

Westgevel en een dwarsdoorsnede van het silogebouw.
Blad 2 bouwaanvraag
Tekening architect van Sante - Gemeente Archief Zaanstad

 

De stijl van het gebouw

Volgens de omschrijving van meelfabriek “De Vrede” in de door RDMZ opgestelde object omschrijving in de aanwijzing tot monument is de architectuur “Verwant aan de Art Déco”. Dat zou kunnen, maar het is niet zo dat architect S.B. van Sante in 1917 achter z'n tekentafel ging staan om eens een mooi Art Déco gebouw te ontwerpen. Art Déco is een naam die ruim veertig jaar later werd bedacht voor een vormentaal uit het begin van de twintigste eeuw.
En wat het nog gecompliceerder maakt is dat Art Déco, in tegenstelling tot andere bouwstijlen zoals barok, rococo of Victoriaans, nooit goed gedefinieerd is. Het wordt geassocieerd met alles wat nieuw was in de “Roaring Twenties” van de twintigste eeuw. Er kunnen zowel meubels als modieuze kleding, gestroomlijnde auto's, filmdecors en Amerikaanse wolkenkrabbers onder begrepen zijn. Specifieke scholen die goed te definiëren zijn, zoals De stijl en het Bauhaus vallen buiten de Art Déco vormentaal.

Art Déco was geen beweging. Er was geen oprichter, geen manifest en geen filosofie. In tegenstelling tot de idealisten van het Bauhaus en De Stijl was het niet de bedoeling een totaal nieuwe stijl van leven voor te schrijven, maar al doende creëerden ontwerpers een brede nieuwe stijl, die overal razendsnel populair werd.

Het duidelijkste kenmerk van Art Déco is de geometrie, die voornamelijk afkomstig is uit het kubisme. Alles, van bloemen tot de menselijke vorm, werd hoekig. Onder invloed van de geometrie werden de vormen scherper omlijnd en simpeler. De stijl die zich ontwikkelde was een reactie op de Art Nouveau uit het eerste decennium van de twintigste eeuw. Art Nouveau werd gekenmerkt door zwierige, onregelmatige ronde lijnen, het werk werd rijkelijk versierd met ornamenten die doordrongen waren van motieven uit de flora en fauna.

Internationaal waren er diverse reacties op deze met ornamenten bedekte architectuur. Frank Lloyd Wright in Amerika greep terug op een simpele geometrische stijl. Maar ook in Amsterdam werd door de succesvolle architect H. P. Berlage pionierswerk verricht. Berlage heeft in Nederland veel invloed gehad op de architecten van de Amsterdamse School. Berlage was van mening dat een gebouw zowel mooi als functioneel moest zijn, maar tegelijkertijd sober en eenvoudig. De architecten van de Amsterdamse School gaven echter de voorkeur aan de uitbundige component van Berlages architectuur.

  Meelfabriek De Vrede  
 

Zuidgevel - Blad 1 bouwaanvraag
Tekening architect van Sante - Gemeente Archief Zaanstad

 

Het zou me niet verbazen als architect S.B. van Sante kontakt had met enkele leden van de Amsterdamse School. De Amsterdamse School is een verzamelnaam voor een groep architecten die een aantal overeenkomende architectonische principes op een individuele wijze toepasten. Een van de belangrijkste uitgangspunten van deze groep was de opvatting dat de vorm van het gebouw de uiteindelijke ruimtelijke indeling en constructie ervan bepaalde. Het gebouw werd als een sculptuur gezien. Op basis van dit sculptuur werd de uiteindelijke constructie en het materiaal van het gebouw bepaald.
Verder legden de architecten van de Amsterdamse School de nadruk op de plastische twee- en driedimensionale vormgeving van een gebouw en werd er decoratieve elementen toegepast die niet bijdroegen aan de constructie van het gebouw. Voorbeelden van deze decoratieve toepassingen zijn bijvoorbeeld torens en gedetailleerde hoekoplossingen en het gebruik van bruine baksteen.

De RDMZ beschrijft de architectuur als volgt:

Meelfabriek De Vrede

Vooraanzicht van de elevatortoren
Detail blad 2 bouwaanvraag
Tekening architect van Sante

De lange, vrijwel symmetrische voorgevel van meelfabriek De Vrede wordt geleed door een verhoogde middenrisaliet, een hoog boven het gebouw uitstekende waterreservoirtoren voor de sprinkler installatie rechts en een sterk risalerende elevatortoren links. De elevatortoren heeft een rechthoekige plattegrond en een manshoge, zich verjongende betonnen sokkel voorzien van vertikale gleuven en onderbroken door een dubbele paneeldeur waarboven een gevelsteen met een door krulmotieven geflankeerd verdiept vlak met langs de onder- en zijranden bloemslingers en in het midden het Latijnse woord “LUX”. Boven deze gevelsteen bevindt zich een gesloten spaarveld dat zich tot en met de vierde verdieping voorzet en daar voorzien is van drie gekoppelde vensters waaronder een ronde opening, vermoedelijk voor de zuigleiding waarmee het graan vanuit de schepen werd opgezogen. Ter weerszijden van het spaarveld zijn tot en met de derde verdieping twee lisenen aangebracht waartussen op elke verdieping een smal, tweeruits breed venster. Boven het spaarveld is in het metselwerk een meander aangebracht van terracotta tegels.
De vijfde verdieping van de elevatortoren heeft aan de voorzijde twee vijftienruits vensters waarboven terracotta siermotieven en wordt afgesloten door een getrapte betonnen bovenzijde waarop een kleine gemetselde achthoekige opbouw met een plattegrond in de vorm van een rechthoek met afgeschuinde hoeken die via luchtbogen verbonden zijn met vier hoge, met beton afgedekte gemetselde hoekpylonen. De twee pylonen aan de voorgevelzijde worden onderaan, zowel vóór als opzij, geflankeerd door een forse betonnen waterspuwer voorzien van guttae.
Onder de vier waterspuwers zijn ter hoogte van de vijfde verdieping vertikale, in dwarsdoorsnede getrapte nissen aangebracht. De achtzijdige opbouw telt in de oost- en westgevel drie vierruits vensters, en heeft een getrapte uitgemetselde bovenrand, waarboven een achtzijdig schilddak voorzien van pannen en twee pironnen als genoemd. Aan de voorzijde bevindt zich een smalle, getrapte uitkragende uitbouw, onder- en bovenaan uitgevoerd in beton. Hierdoor is een katrol aangebracht.

Uit bovenstaande beschrijving van een enkel detail van de rijk versierde voorgevel blijkt duidelijk dat de stijlkenmerken van de Amsterdamse School overduidelijk aanwezig zijn in dit gebouw. Verder is het opvallend dat de versieringen, zoals de met krulmotieven geflankeerde gevelsteen een duidelijk Art Nouveau invloed hebben.

Met de invloed van de expressionistische kunstenaars van de Amsterdamse School werd er duidelijk afscheid genomen van de romantiserende en historiserende stijlen langs de Zaan.


Dit is een artikel uit een serie artikelen over de Stoommeelfabriek ‘De Vrede’ in de Achtersluispolder in Zaandam. Deze serie begint met het artikel: Het meest sinistere en mysterieuze industriële gebouw in Zaandam.
Text: Cees Kingma - oktober 2005
Beeldmateriaal: Archief Cees Kingma
Tenzij anders aangegeven.
Valid HTML 4.01 Transitional