In het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam bevindt zich o.a. het archief van de Algemene Werkgevers Vereniging (AWV) uit Haarlem. De AWV is opgericht in 1919 op initiatief van enige industriëlen uit de Zaanstreek en oorspronkelijk alleen op de Zaanstreek gericht (Zaansche Werkgevers-Vereeniging), maar na enige maanden werden de activiteiten uitgebreid over het hele land. Op initiatief van de AWV werd in 1920 het Centraal Overleg in Arbeidszaken, waarvan de secretaris van de AWV het secretariaat voerde, opgericht en in 1926 werd een steunfonds opgericht om leden te ondersteunen bij arbeidsconflicten. De AWV werd in 1942 opgeheven en in 1945 heropgericht. In dit archief bevinden zich drie mappen met correspondentie met Kamphuys' Fabrieken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Door het wegvallen van de rijst import moest C. Kamphuys' Fabrieken zoeken naar een nieuwe basis voor het bedrijf. Directeur Odijk besloot tot een grotere verscheidenheid aan producten.
En op 7 maart 1917 vraagt C. Kamphuys' Fabrieken uit Zaandam aan het College van Burgemeester en Wethouders der gemeente Zaandam een bouwvergunning voor de stichting van een stoommeelfabriek op een terrein, gelegen aan Zijkanaal H te Zaandam. In dit hoofdstuk wordt de economische situatie omschreven waarin directeur Odijk moest zien te opereren. Jaarverslagen van de Kamer van Koophandel
De Zaanlandsche Kamer van Koophandel en Fabrieken te Zaandam met het hoofdstuk:
en vanaf 1922 de
Kamer van Koophandel en Fabrieken Zaanland te Zaandam met het hoofdstuk
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Vereeniging van Rijstpellers in NederlandOp 6 october 1917 geeft de secretaris van de Vereeniging van Rijstpellers in Nederland, dhr. C.J. van Schaardenburg, een overzicht van de situatie m.b.t. beschikbare voorraad rijst in Nederland. In dit overzicht schrijft de secretaris o.a. het volgende:
In juni 1916 nam de Regeering (Directie van het Ryks Centraal Administratiekantoor voor de Distributie van Levensmiddelen) by de Veemen in Rotterdam, Amsterdam en Groningen rijst in beslag. Hiervan werden 29.412 balen in circa 14 dagen aan 681 Gemeenten gedistribueerd.
Myne Vereeniging importeerde via Londen van 1 Augustus 1916 tot 1 Januari 1917 174.642 balen. Toen de Britsche Regeering den uitvoer van rijst uit Engeland naar Holland verbood en het agreement (The Rice Ration) tusschen de Britsche Regeering en de N.O.T. resp. myne Vereeniging tot stand kwam, waarin uitdrukkelijk werd bepaald, dat alleen invoer van Burmah rijst (Rangoon en Bassein rijst) kon worden toegestaan, was myne Vereeniging voor de voorziening van rijst uitsluitend aangewezen op directen invoer van Burmah met volle stoomboot ladingen. Vervolgens geeft de secretaris een overzicht van de schepen die door de Vereeniging gecharterd werden.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overheidscontrole en voedseldistriebutie
Bron: Buiten Schot - Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog
De jaren die voorafgingen aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren de gloriejaren van het imperialisme. De explosieve groei van het spoorweg net en de vervanging van zeilschepen door snellere en grotere stoomschepen droegen bij tot het ontstaan van een intensief internationaal handelsverkeer, waar Nederland in economisch opzicht letterlijk en figuurlijk wel bij voer. Tussen 1900 en 1913 groeide de import van 1968 miljoen tot 3918 miljoen gulden, terwijl de export steeg van 1695 tot 3083 miljoen gulden. Die toename was vooral te danken aan een verdubbeling van de toevoer van granen, hout en ertsen, terwijl ook de import vanuit de koloniën opmerkelijk steeg: naast tabak, koffie en thee waren er nieuwe produkten als rubber en kopra waarvan de invoer respectievelijk verdrie- en verveertienvoudigde.
In januari 1917 wist de Duitse legerleiding de Duitse Keizer te overtuigen van de noodzaak van een onbeperkte duikbootoorlog. Besloten werd dat met ingang van 1 februari 1917 ook de neutrale handelsscheepvaart zonder waarschuwing getorpedeerd zou worden. In de eerste twee maanden van het U-bootoffensief verdwenen er ruim vijfhonderd schepen onder de golven. Door deze enorme verliezen dreigde de bevoorrading van Groot-Brittanië ernstig in gevaar te komen.
Een dieptepunt in deze onbeperkte duikbootoorlog was 22 februari 1917. Zeven Nederlandse schepen verlieten in konvooi de haven Falmouth. Ondanks een, door de Duitse regering toegezegde vrijgeleide door het spergebied, werd het konvooi aangevallen door een duitse U-boot. De Bandoeng, Eemland, Gaasterland, Zaandijk en Menado werden met springladingen opgeblazen. De Jacatra en de Noordwijk werden getorpedeerd. Twintigduizend ton voor Nederland bestemde tarwe ging verloren. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ontwikkeling van de industriële meelmaalderijen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onderstaande zienswijze is te vinden in:
MADE in HOLLAND
Wetgeving als blokkade voor innovatie - blz. 34
In 1855 werd de wet op het gemaal afgeschaft. De geschiedenis leert dat technische ontwikkeling en wetgeving veel met elkaar te maken hebben. Ook in dit geval. De wet op het gemaal reguleerde de belasting op meel. Een dergelijke belasting bestond al van oudsher, aanvankelijk alleen in de vorm van plaatselijke verorderingen. Vanaf de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1813 kwam er ook nationale wetgeving. Over elke kilo rogge- of tarwemeel werd bij de korenmolen belasting geheven en de overheid zag erop toe dat niemand maalde zonder toestemming.
Hoewel de wet regelmatig onder vuur lag, kwam het maar steeds niet tot afschaffing ervan. De staatsfinanciën lieten dat niet toe: Nederland betaalde nog in de 19de eeuw de tol uit en ver en glorieus verleden. De beroerde staatsfinanciën waren namelijk deels een erfenis van de Gouden Eeuw. Pas toen de staatsfinanciën ingrijpend waren gereorganiseerd en de inkomsten uit de koloniën toenamen kwam er ruimte voor een herziening van de belastingwetgeving. Prijs, kartel en smaak - blz. 35Met de afschaffing van de wet op het gemaal in 1855 kan in ieder geval de plotselinge opkomst van het industriële meel- en bakkersbedrijf verklaard worden. De Amsterdamse arts Samuel Sarphatie had zijn kansen gezien en gegrepen in een geliberaliseerde markt. Samen met enkele goede bekenden richtte hij, na z'n bezoek aan de Wereldtentoonstelling in Londen in 1851, de “Vereeniging voor Volksvlijt” op. Het doel was de vaderlandse nijverheid te stimuleren en de volkswelvaart te verhogen. Op een van de vergaderingen nam Sarphati het initiatief tot de oprichting van een meel- en broodfabriek. Het doel was om goed en goedkoop brood op de markt te brengen en daarmee de omvangrijke armoede te bestrijden. Amsterdamse filantropen en industriëlen vonden elkaar in de nieuwe vennootschap. In 1857 zou de eerste meel- en broodfabriek in Nederland van start gaan. Dit initiatief kreeg direct navolging. In het decennium daarna zou deze nieuwe industriële sector spectaculair groeien. Drie oorzaken lagen ten grondslag aan deze groei. Allereerst daalden de prijzen van meel en brood spectaculair. In Amsterdam begon Sarphati's fabriek haar tarwebrood in 1856 maar liefst 30% onder de prijs van de bakkers te verkopen. Deze probeerden hun prijzen eveneens te verlagen, maar de broodprijzen van de fabriek bleven 10 tot soms 20% lager. Voor heel Nederland gold dat de kosten van het malen en bakken van tarwebrood in tien jaar tijd ongeveer halveerden. De meel- en broodfabrieken bleken dus succesvol te kunnen concurreren met de korenmolenaars en bakkers.
Nog belangrijker was echter dat zij een einde maakten aan de kartels van korenmolenaars en bakkers. Voor de bevolking bleek het een weldaad, voor de molenaars en bakkers een catastrofe. Deze twee groepen hadden hun beroep eeuwenlang onder een veilig gesternte kunnen uitoefenen, aanvankelijk als onderdeel van het gildensysteem, later in de vorm van een kartel. Korenmolenaars en bakkers waren hechte groepen met een sterke sociale controle.
Met de prijsdaling steeg de vraag naar tarwebrood explosief. Tarwe- en wittebrood golden als weelde, een teken van welstand. Voorheen verscheen het in de lagere klassen hooguit op hoogtijdagen op tafel. Door de week waren daar grove broodsoorten en pappen gebruikelijk. De derde groeifactor voor de nieuwe industriële sector ontstond doordat het fijnere brood nu ook binnen het bereik van de massa kwam. Die maakte daar graag gebruik van. Nederland werd vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw overspoeld met goedkope granen, vooral tarwe uit Amerika. De productiekosten waren daar laag door de roofbouw die werd gepleegd op de pas ontgonnen landbouwgronden. Goedkoop graan- en meeltransport werd mogelijk door de aanleg van spoorwegen en de opkomst van de transatlantische stoomvaart. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
De maal industrie in de ZaanstreekDe Zaanlandsche Kamer van Koophandel en Fabrieken te Zaandam geeft in haar “Mededeelingen omtrent den toestand van handel en industrie gedurende het jaar 1920” een overzicht van de “De Maal-Industrie”. De Maal-Industrie werkte gedurende het groote gedeelte van het afgelopen jaar, n.l. tot 15 Augustus nog onder Regeerings-contract en leverde derhalve haar tarwe- en roggebloem zoo goed als uitsluitend ter nadere distributie af aan de Gemeenten of aan daartoe gemachtigde lichamen, zoals de Vereeniging van Biscuitfabrieken, de Commissie ter Distributie van Roggebloem aan de Koekfabricatie, Stijfselfabrieken, e.a. Na 15 Augustus werden de molens gemachtigd een gedeelte van haar productie voor de vrijen handel beschikbaar te stellen, terwijl na 15 September ook het binnenlandsch vervoer van Amerikaanse tarwebloem werd vrijgelaten; verder hield de distributie van Regeeringstarwebloem in den loop van het najaar zoo goed als geheel op.
Thans mag worden aangenomen, dat de geheele graan- en meelhandel weder vrij is en blijkt er een vrij scherpe concurrentie te zijn ontstaan, zoowel tusschen de binnenlandsche tarwemeelmolens als met de Amerikaanse molens, die ondanks de hooge Dollarloers hun product tot steeds lagere prijzen op de Nederlandsche markt brachten.
Ook de nieuwe Kamer van Koophandel en Fabrieken Zaanland te Zaandam geeft in het “Verslag over de toeslag van Handel, Nijverheid en Scheepvaart” in 1922 een somber beeld over de resultaten van de meelfabrieken.
“De resultaten van het meelbedrijf waren ook dit jaar niet bevredigend. Door algemeene teruggang van het broodverbruik, als gevolg van verschillende oorzaken, ging ook het meelverbruik als zoodanig achteruit, hetgeen scherpe concurrentie, tusschen de vergrootte productie in verhouding tot vóór den oorlog der meelfabrieken, deed ontstaan. Hoewel een enkele maal door het Buitenland iets werd afgenomen, is de toestand over het algemeen niet gunstig.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit is een artikel uit een serie artikelen over de Stoommeelfabriek ‘De Vrede’ in de Achtersluispolder in Zaandam. Deze serie begint met het artikel: Het meest sinistere en mysterieuze industriële gebouw in Zaandam. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Text: Cees Kingma - oktober 2005
Beeldmateriaal: Archief Cees Kingma Tenzij anders aangegeven. |