In de buurt van het stadje Fagersta is de Engelsberg hoogoven, die sinds 1993 op de lijst van het werelderfgoed van de Unesco staat. Oorspronkelijk was het een boerderij met ijzersmelterij. In de 18de eeuw werd het ontwikkeld tot een bruk, een landgoed waar men leefde van de ijzerindustrie. In de 17de en 18de eeuw werden vele rechten van boeren op het winnen van erts opgekocht door landgoedeigenaars.
Voor het smelten van ijzererts was erg veel houtskool nodig. Voor één ton ruw ijzer was 70 mandagen houtskoolbereiding nodig. De bruks waren een manier om het proces van ijzersmelten te organiseren. De meeste arbeiders werkten 's zomers op hun boerderijen en 's winters en in het voorjaar voor de bruk. In 1746 werd de boerderij vervangen door een echt landhuis. Het bedrijf is stilgelegd in 1919. Op het terrein is nog wel een metaalbedrijf actief in een van de voormalige smederijen.
Ik reed terug via Norberg dat nog een belangrijk mijngebied is, waar ook veel erfgoed van de ijzerindustrie is te vinden. Högfors bruk is een schitterende plaats. Hier waren sinds de late middeleeuwen ijzersmederijen. Hier werden in 1915 nieuwe hoogovens gebouwd, die tot 1953 in bedrijf waren. Er staan in de buurt ook nog enige arbeiderswoningen. De twee hoogovens staan er nu in de vrije natuur.
Een paar honderd meter verder stond nog de houtskoolloods van 150 meter lang.
De Klackberg heette in de middeleeuwen ‘Mons Ferris’, de ijzeren berg. Er wordt al sinds de 14de eeuw ijzererts gewonnen. Er staan mijnschachten gebouwd van stenen van hoogovenslakken. Er staan nog elektrische hijsmachines in. De mijnbouw stopte in 1967. Het gebied is nu een vogelreservaat.
Cassels Donation is een groot gebouw in Grängesberg dat is geïnspireerd op de architectuur van de Bank of England. Het is geschonken door Cassel aan de mijnwerkers van de stad. Het is concertgebouw, ontmoetingsplaats en plek voor bijeenkomsten niet voor prediking of religieuze activiteiten, want dat had Cassell verboden. Het vervult na meer dan honderd jaar nog steeds een belangrijke functie.
In augustus 2009 werd er de Antikrundan, de Zweedse versie van ‘Tussen kunst en kitsch’, opgenomen. Een deel van het oude dorp Grängesberg is in de open mijn verdwenen. Er is een nieuw dorp gebouwd, geïnspireerd op Engelse mijnnederzettingen. Op mij maakte het meer de indruk van een nederzetting uit her Ruhrgebied.
De volgende halte was Lekombergsgruva bij Ludovika, een verlaten en overgroeide ijzermijn waar een prachtig uitzicht was over het merengebied. Het ijzererts was zo rijk aan fosfor dat het onverkoopbaar was in Zweden. De grootse afnemers waren de staalfabrieken in het Ruhrgebied. Hoesch in Dortmund was enige tijd eigenaar. Daarom was de productie het grootst gedurende de tweede wereldoorlog.
Daarna ging ik op zoek naar Schisshyttan waar een wandeling in het bos was langs ruines van de ijzerindustrie. De ijzersmelterijen sloten in 1874.
In Smedjebacken begint het Strömholmskanaal op 100 meter boven de zeespiegel. Eigenlijk is het gewoon het einde van het meer en de eerste sluizen zijn in Fagerstra. Het kanaal is in 1792-1795 gegraven voor het transport van ijzer naar het Mälarmeer en vandaar naar Stockholm. Al het ijzer voor de export moest in het Jernkontor in Stockholm worden gekeurd en van een kwaliteitsmerk worden voorzien. In het haventje lagen twee oude stoomsleepboten die nu voor rondvaarten werden gebruikt.
Bij de haven eindigde een smalspoorweg. Deze was in 1859 aangelegd om Ludvika te verbinden met het kanaal. Die voor verder transport zorgde. Een van de oude ijzerpakhuizen staat er nog. Verder bezocht ik we in Smedjebacken Gamla Meken, een ‘ontmoetingsplaats voor cultuur en arbeid’. Het was een van de hallen van een oude machinefabriek, die was ingericht als tentoonstellingsruimte. In de andere hal werden voorbereidingen getroffen voor een wereldsmeedwedkamp.
|