De ontwikkeling van de waterleidingmaatschappijen

In 1853 werd in Nederland het eerste waterleidingbedrijf opgericht (Duinwatermaatschappij Amsterdam) in de betekenis zoals we dat nu aan dat woord toekennen. Voor die tijd was er wel sprake van watervoorzieningen, maar het begrip "drinkwater" als afzonderlijk kwaliteitsproduct is pas halverwege de negentiende eeuw ontstaan.

Begonnen als verspreide, plaatselijke en meestal particuliere initiatieven is, door overheidsbemoeienis in de eerste helft van de twintigste eeuw het waterleidingbedrijf uitgegroeid tot een nutsvoorziening voor iedereen.
Water had men altijd nodig. Om te drinken, te wassen en schoon te maken. Voor het vee en de gewassen. En zeker later voor de fabricage van producten in nijverheid en industrie. Daar ontstond dan ook een groot probleem in verband met de ernstige verontreiniging van het oppervlaktewater. Plannen om, in ieder geval in de steden, verbeteringen aan te brengen strandden door bijvoorbeeld de tegenwerking van eigenaars van waterschuiten. Deze verzorgden de drinkwatervoorziening door de aanvoer van schoon water voor de bierbrouwers. Als extra handel verkochten ze drinkwater aan de Amsterdamse bevolking.

We weten nu dat water, hygiëne en gezondheid in nauwe relatie staan met elkaar. In het midden van de negentiende eeuw zagen bestuurders en politiek verantwoordelijken dit verband niet. Een groep kritische artsen probeerde wetenschappelijk aan te tonen dat hygiëne van belang was voor de volksgezondheid. Zij pleitten daarom in de jaren 1860 - 1880 o.a. voor de aanleg van riolering, goede drinkwatervoorziening en volkshuisvesting. Op bestuurlijk niveau werden deze raadgevingen nauwelijks opgepakt. Gemeentebestuurders zagen het nut er niet zo van in en waren bang dat aanleg van drinkwaterleiding een financiële flop zou worden.
De cholera-epidemie van 1886, die ruim 20.000 doden tot gevolg had, vormde echter een belangrijk keerpunt. Het bleek dat de epidemie in Amsterdam veel minder slachtoffers had gemaakt dan in andere grote steden. Voor het eerst werd er een verband gelegd tussen de beschikbaarheid van schoon drinkwater en de volksgezondheid. Amsterdam had namelijk al sinds 1853 een eigen drinkwatervoorziening. Na Amsterdam in 1853, volgde Den Helder in 1856 en Alkmaar in 1885. Zaandam kreeg pas in 1886 een eigen waterleiding.
Tot 1853 moest elk gezin in Noord Holland dus zijn watervoorziening zelf verzorgen. Via regenwater van eigen dak, uit regenbak of uit een gegraven put. De drinkwaterleiding van Amsterdam betrok het water uit de duinen tussen Vogelenzang en Heemstede. De aanleg werd voor 96% gefinancierd door Engelse geldschieters. Slechts 4% werd gefinancierd door Amsterdammers. In 1896 werd het waterleidingbedrijf door de Engelsen overgedragen aan het gemeentebestuur van Amsterdam.
In 1885 werd het volgende waterleidingbedrijf gesticht: de Maatschappij tot Exploitatie van Waterleidingen in Nederland. Hieronder ressorteerden o.a. de groepswaterleidingen in Alkmaar, Bergen, Beverwijk en enkele Zaanlandse gemeenten. In 1885 gaf deze maatschappij de opdracht tot de bouw van de watertoren in Assendelft. In 1886 opende de maatschappij de Zaanlandsche Waterleiding ten behoeve van de drinkwatervoorziening in de gemeenten Zaandam, Koog aan de Zaan, Zaandijk, Wormerveer, Krommenie en Beverwijk. Volgens art. 12 van de "Concessie der Zaanlandsche Waterleiding" mocht het water uit deze waterleiding bovendien geleverd worden aan de gemeenten "Assendelft, Westzaan, Velzen, Wijk aan Zee, Oostzaan en de ingezetenen dier gemeenten".
Het water werd betrokken uit de duinen bij de gemeente Heemskerk. Alhoewel er gebruik werd gemaakt van de watertoren in Assendelft werd de gemeente Assendelft in de eerste jaren niet aangesloten op het waterleidingnet: de boeren uit de, bij de watertoren gelegen dorpen, waaronder Assendelft, vonden dat er voldoende vers water voorhanden was en hadden geen behoefte aan aansluiting op het waterleidingnet.

Een belangrijke stap naar een meer centraal beheerde en geëxploiteerde drinkwatervoorziening werd in 1919 door de Provinciale Staten van Noord Holland gezet met de oprichting van het Provinciaal Waterleidingbedrijf van Noord-Holland (PWN). Op 1 januari 1920 ging PWN officieel van start. In datzelfde jaar nam PWN de Alkmaarse en Zaanlandsche Waterleiding over van de Maatschappij tot Exploitatie van Waterleidingen in Nederland.
De watertoren in Assendelft werd in 1921 tijdelijk buiten dienst gesteld in verband met de verbouwing. Na de voltooiing van het nieuwe hoogreservoir werd de toren in april 1923 weer in dienst gesteld.

Watertoren
Detail van tekening transportleiding P.W.N. Assendelft - Zaandam (vanaf watertoren tot sluis Nauerna).
Kaart met bestaande en aan te leggen leidingen, met brandkranen en afsluiters. Bestek 177 - blad 1.
Behoort bij schrijven B & W Assendelft 10 Maart 1930.
Tekening: Gemeente Archief Zaanstad
Watertoren
Het leggen van een zinker in de Achterzaan ongeveer tussen de Bullekerk en de Doopsgezinde Kerk. Omstreeks 1920.
Foto: Gemeente Archief Zaanstad
Dit is een artikel uit een serie artikelen over de Watertoren in Assendelft. Deze serie begint met het artikel: Wat hebben Pont du Gard en de watertoren van Assendelft gemeen?
Text: Cees Kingma en Simon Zuurbier - augustus 2005
Beeldmateriaal: Archief Cees Kingma
Tenzij anders aangegeven.
Valid HTML 4.01 Transitional